Hij schreef dit boek op het laatst van zijn leven en de bundeling jeugdherinneringen is dan ook postuum verschenen. Het gaat o.m. over zijn vriend Jaap Wagenaar, over Ras Patat, over de kauwgomballenautomaat bij de Vivo.
Met een glimlach van herkenning heb ik de korte verhalen gelezen. Sommige herkende ik van zijn columns, sommige waren nieuw voor me maar de sfeer herkende ik naadloos. Verwonderlijk dat er zoveel herkenbaars in zijn verhalen zat want Martin Bril was jonger dan ik. Maar de verhalen zijn min of meer tijdloos; of het nu over schoonmaak of verveling op de zondagmiddag gaat.
Wat ik erg waardeer in zijn schrijfstijl is zijn nuchterheid. Martin Bril bekeek Nederland op een manier die liefde voor Nederlandse gebruiken en gewoonten verraadt.
Gezicht op mijn geboortedorp door de schilder Xeno MünninghoffDe laatste weken lees ik trouwens vaak over jeugdherinneringen van mensen; in boeken, tijdschriften en ook op blogs.
Vreemd is het toch dat ineens van alle kanten dezelfde input komt! Ineens lijk je dezelfde onderwerpen steeds wéér tegen te komen.
Dat maakte wel dat ook ik deze week wat bewuster naar mijn vroegste jeugdherinneringen heb gezocht.
Over het algemeen leef ik toch wel heel erg in het hier en nu, besef ik. Daarbij zijn de meeste van mijn jeugdherinneringen ook niet echt vreselijk leuk om aan terug te denken.
Maar een paar kwamen wel weer boven en daarbij zaten er meer die me ontroerden dan ik tot nu toe veronderstelde.
De herinneringen aan ons dorp zoals dat er vroeger uit zag, met (inderdaad) de Vivo, waar ik vaak heen gestuurd werd om gasmunten te kopen. De oude textielwinkel met de geur die daar hing, ergens tussen mottenballen en pepermunt in, waar ons ondergoed werd gekocht. De witgoedwinkel waar ze ook singletjes verkochten en waar ik mijn allereerste plaatje kocht (Eve of destruction van Barry Mcguire).
De lagere school, geleid door de zusters Franciscanessen, met het immens grote Jezusbeeld met bloedend hart, handen en voeten, achter in de bruin marmeren gang. Deze gang staat me nog goed voor ogen want ik werd behoorlijk wat keren “de gang op gestuurd”.
De carbidbussen aan het einde van het jaar. Ik mocht van mijn ouders onder geen beding in de buurt komen, want het was gevaarlijk. Toch herinner ik me dat ik wel vaak zo’n bus heb afgeschoten, van wie dan en waar is me echter onduidelijk.
Het pad dat achter ons huizenblok liep. Aan de onkruiden die daar in de bermen groeiden, herderstasje, boterbloemen, klaver. De groenten die mijn vader in de tuin verbouwde en het varken dat in het schuurtje werd vetgemest met onze kliekjes.
Het buitenspelen met de andere kinderen uit de buurt. Stand en de bal, landjepik, knikkeren, tollen… om vijf uur naar huis omdat het eten klaarstond.
Het zwemmen in de Keijenbergse Beek, een prachtig gelegen beekje met heel helder water waar de visjes tussen je voeten zwommen. Met een deken op de wal zitten en huisgemaakte boterhammen opeten met een appeltje na.
De oliebollen die met Oud en Nieuw werden gebakken. Omdat we niet heel erg welgesteld waren was het ongekend dat je hiervan zo veel als je wilde mocht eten. De geur die in huis hing, mijn moeder die naderhand de hele keuken sopte, de misselijkheid achteraf.
In de vakantie eten in een heus restaurant, een dagje uit naar zee.
En wat ik nog het mooist vond om me weer te herinneren: de afwas waar vaak door mijn moeder, mijn zussen en mij meerstemmig werd gezongen.
Geen opzienbarende jeugd. Zelfs niet eens een heel mooie jeugd. Maar ja… het zijn wel míjn jeugd en míjn jeugdherinneringen. Veel bitters is gesleten door de tijd en veel (gelukkig) ook écht vergeten.
Wat blijft is het besef dat je het leven zelf kunt vormgeven. Dat je niet hoeft te blijven hangen in nare ervaringen. En dat elke dag weer nieuwe kansen geeft.
En om maar met Martin Bril’s nuchterheid te eindigen: ”ja, je mist meer dan je meemaakt”.
Keijenbergse Beek door de schilder Xeno Münninghoff